Sint Martinus,
Voor sommige mensen uit ons dorp was Sint Martinus iets bijzonders.
Zeker voor Antje de Wit- Nieuwenhuis (†2002) Jaren lang actief in lampion commissies.
Veel verhalen geschreven over Sinterklaas, kerst en natuurlijk over Sint Maarten, over Sint Maarten is een boekje verschenen ” OMTRENT SINT MAARTEN” Door Annie de Wit.
Annie vond ze mooier dan Antje.
Daar het 11 november is hebben we één van de verhalen overgenomen uit het boekje.
Er staan meerdere verhalen in en als je tussen de regels doorleest gaan de verhalen over ons dorp. Hier het verhaal van de Molen.
De Molen
Ook al schijnt de zon, het is buiten nog koud. Bram en Joop zitten op school naast elkaar. Andere dagen wil het werk op school aardig vlotten, maar vandaag? Ho maar! Weet je hoe dat komt? Het is vandaag elf november, dus vanavond is het lichtje-lopen.
Bram stoot Joop aan en fluistert: “heb jij je lampion al klaar?” “ja joh, allang. En jij dan?” “nou ik ben bijna klaar. Ik moet er alleen nog een ijzerdraadje voor het stokje aan maken. Dat doe ik gelijk uit school. Zo klaar!”
Als de school eindelijk uit is en Bram het ijzerdraadje aan zijn lampion heeft gemaakt, is het inmiddels al donker. Bram en Joop gaan samen op stap, gewapend met hun eigengemaakte lampion en een tas om alles wat ze krijgen in te doen. Ze lopen door alle straten van het dorp en slaan geen huis over. Als ze alle huizen in het dorp hebben gehad besluiten ze nog naar de rand van het dorp te gaan, afgelegen boerderijen en zo. Daar krijg je altijd heel veel, omdat daar weinig kinderen komen, weet Joop nog van andere jaren. Eerst gaan ze naar de dijk op naar de oude Tolmans. Hij woont helemaal alleen in de molen. Als hij door het dorp komt om zijn boodschappen te doen groet hij niemand en kijkt altijd even zuur voor zich uit. Daarom vindt iedereen hem al zo’n vreemd mannetje. Maar de jongens gaan toch naar hem toe. Bij de molen aangekomen roepen ze aan de deur: “vollek” en nog eens “vollek”. De oude Tolmans komt strompelend naar de deur en roept: “Wie is daar?” Dan beginnen de jongens hun Sint Martinus-lied te zingen.
“Oh, is ’t al elf november? Hier is nog niemand geweest. Nog nooit iemand in al die jaren dat ik hier woon. Dan motte jullie maar wat hebbe zeker? ‘k zal ’t eve hale”
Terwijl de oude Tolmans de molen weer ingaat, begint het te regenen dat het giet. Als Tolmans terug komt bij de deur ziet hij hoe erg het regent. “komme jullie maar even binnen, anders worden jullie zo nat”.
Eenmaal binnen mogen de jongens de molen bekijken. Oude Tolmans legt uit hoe deze watermolen werkt. Dat hij met windkracht werkt, maar als er geen wind is een motor kan inschakelen. De jongens kijken hun ogen uit, ze hebben nog nooit een watermolen van binnen gezien.
De oude Tolmans verteld ook over de tijd dat hij zelf nog ging lichtje-lopen.
Buiten zeggen de jongens tegen elkaar dat de man toch niet zo raar is als de mensen zeggen.
Inmiddels is de regen opgehouden en zijn ze weer op weg naar huis. Plotseling horen ze achter hen iets bewegen. Verschrikt kijken ze achterom en zien dan twee zaklantaarns op hen gericht. Het is zo donker geworden dat ze niet meer kunnen zien wie de lampen vasthouden. Bram en Joop zetten het op een lopen, maar ze worden al gauw ingehaald.
“kom mee”, snauwen de jongens met hun lantaarns. “Daar ligt een boot, daar gaan jullie in. En als jullie gaan schreeuwen stoppen we een doek in de mond, zodat die oude man het toch niet kan horen”.
“Nee, nee”, huilen Bram en Joop, “niet doen, we zijn zo bang en hebben jullie toch niets gedaan!”
Bij de boot aangekomen moeten ze toch instappen. Het bootje schommelt gevaarlijk. Een van de grote jongens start de buitenboordmotor van de roeiboot, terwijl de andere Bram en Joop met de lantaarn blijft beschijnen. Het is koud in de boot. De twee jongens kruipen diep in hun jas, stijf tegen elkaar aan. Het begint ook nog te regenen, of komt dat spatten van het water. Ze weten het niet, zo bang zijn ze. Bij de brug aangekomen vaart de boot naar de oever. “Nou deruit”, zegt een van de grote jongens.
Bram en Joop kunnen haast niet opstaan. Ze zijn stijf van de kou, maar ook van de angst. “Komt er nog wat van” snauwen de grote jongens. Ze trekken bram en Joop omhoog en duwen ze de boot uit. Zelf stappen ze ook uit de boot, springen ieder op een fiets en rijden dan hard weg. Bram en Joop blijven beduusd staan. Ze hebben de stokjes van hun lampions nog in de handen, maar van de lampions zelf is niets over.
Hollend gaan ze naar huis. Thuis zit iedereen ongerust te wachten omdat de jongens zo lang zijn weggebleven. En als ze dan eindelijk thuis zijn vliegt Bram huilend in de armen van zijn moeder. Moeder schenkt vlug een kop warme melk voor de jongens in. “Lekker warm opdrinken” zegt ze “dat is goed voor de kou”.
Daarna vertellen de jongens hun avontuur. Vader belt direkt de politie op. Nog diezelfde avond verschijn Agent Bleeker en moeten de jongens weer alles vertellen over oude Tolmans in de molen en de angstige tocht in de roeiboot. Agent Bleeker noteert alles in zijn boekje. Hij moet alleen nog weten hoe die grote jongens er uit zagen en welke richting ze uit fietsten. De agent gaat ook naar de molen.
De oude Tolmans schrikt als er zo laat nog iemand aan de deur komt. Wanneer de agent vraagt of er ook twee jongens met lampions zijn geweest, knikt de oude Tolmans. “Er is toch niks met de jongens gebeurd?” vraagt hij. “Nee , nee” zegt agent Bleeker en stapt naar binnen. Daar verteld hij alles wat Bram en Joop hebben meegemaakt. Maar de oude Tolmans heeft niets gezien of gehoord. Hij vraagt aan de agent of hij een taart wil kopen in het dorp en die bij de jongens wil bezorgen. Dat belooft de agent. Op de terugreis gaat hij bij de bakker langs als hij ziet dat er nog licht brandt. Bij de bakker vertelt hij hetzelfde verhaal als bij Tolmans. “Ik heb nog wel een taart klaar”, zegt de bakker. “als u even geduld hebt spuit ik hem op met slagroom en andere lekkere dingen”. Dat doet agent Bleeker en verteld bovendien wat er op moet staan. Daardoor is de bakker nog laat op de avond aan het werk.
Met een grote doos gevuld met taart gaat de agent op weg naar het huis van Bram, waar inmiddels ook de familie van Joop is aangekomen. Bleeker stapt naar binnen, zet de grote doos op tafel en zegt: “van oude Tolmans”.
Hij vertrekt onmiddellijk hierna, maar zegt nog wel dat ze zullen proberen de grote jongens te vinden en ze dan iets te wachten zal staan. Hij moet nu eerst naar het bureau om alles uit te zoeken.
Bram en Joop maken de grote doos openen zien een grote taart, waarop met grote slagroomletters staat: “voor jullie in het bange uur
van het Sint Martinus-avontuur”.