Op zaterdag 4 mei werd de jaarlijkse dodenherdenking in Visvliet gehouden. Dit jaar om 17:00 uur, zodat een ieder ook ’s avonds naar andere bijeenkomsten kon gaan ofwel de uitzending van de herdenking op de Dam kon volgen via de televisie.
We verzamelden ons bij het Visvlieter Archief, bij de stolpesteine. Daar hield Agda van der Vlis een toespraak over de ‘achterblijvers’.
Bij de oudheidkamer, door Agda van der Vlis:
Als je als kind te laat thuis komt, uit school, of ’s avonds, dan zijn je ouders ongerust. Maar als iemand dagen of zelfs jaren niet is komen opdagen, zoals in de Tweede Wereldoorlog, dan is dat een ander verhaal. De achterblijvers zijn lang blijven zitten met hun gevoelens van zorg, verdriet en angst. Ze wisten “niets van hun lot”, zoals Bart van der Boom het benoemt in zijn boek.
Pieter Radema dook onder in juli 1944 toen hij werd opgeroepen om in Duitsland te gaan werken. Hij werd verraden en opgepakt. Vanuit kamp Amersfoort smokkelde iemand nog een brief naar zijn familie. Maar dat hij in januari in kamp Neuengamme was overleden, dat kreeg zijn familie pas van de Duitsers te horen eind maart 1945.
Verdriet in de familie, verdriet dat blijft.
Hielke van der Wal was in Ruinerwold betrokken bij een overval in 1943 op een distributiekantoor door het verzet. Hij werd gezocht door de Duitsers. Zijn verloofde kon onderduiken. Zijn vader, moeder, broers en een zus werden vastgehouden als gijzelaars in kamp Vught. Zij werden eind 1943 vrijgelaten. Zijn verloofde moest tot het eind van de oorlog ondergedoken blijven. Zij wisten allen niet dat Hielke in oktober ’43 was vermoord. Pas na de oorlog kon op 20 juli 1945 een advertentie worden geplaatst, dat hij was doodgeschoten.
Verdriet bij allen, verdriet dat blijft.
Het leven van de Joodse Visvlieters werd stapje voor stapje moeilijker. De beide slagers mochten geen schapen meer kopen en verkopen. Ze moesten een ster dragen. Op nr. 41 woonden nakomelingen van het echtpaar Levie en Grietje Israëls, op nr. 38 die van Hanna en Sander Israëls. Salomon moest zich al in juli 1942 melden. Hij werd in augustus 1942 vermoord in Auschwitz Birkenau. Niemand wist dat nog.
In november 1942 zouden alle Joden uit de gemeente opgepakt worden. Mozes en Rebecca waren thuis en werden naar Westerbork gebracht. David had klompen en kleding bij de Lauwers gelegd en was ondergedoken in Sarabos, de dag vóór het ophalen. Hij was zo voor de Duitsers ‘spoorloos’.
Jette, die in het R.K. Ziekenhuis in Groningen lag, wist niet waar haar broers en neef en nicht waren. Jette werd in maart 1943 vermoord in Sobibor, Rebecca en Mozes in februari 1943 in Auschwitz. Hun familieleden waren of ook vermoord, of ondergedoken, of in kampen.
David overleefde de onderduik en kwam bij zijn huis, nr. 38, dat toen was verhuurd door de gemeente. Daar woonde een jonge mevr. Pel met man en baby. Ik heb haar gevraagd: “Wat deed u toen in ’s hemels naam? Ze vertelde de voorkamer klaargemaakt te hebben voor David. En ze hadden een andere woning gevraagd en gekregen van de gemeente.
David verhuisde naar Den Haag en overleed daar in 1957.
De andere achterblijvers, die vroeger waren opgegroeid in Visvliet, zijn pas langzaam achter de waarheid gekomen over de moord op de Joden. Daar hoorde ook de heer Leo Turksma bij die met z’n ouders de onderduik overleefde. Hij heeft in 2017 de plaquette onthuld tegenover het huis van zijn oma Grietje.
De verhalen over de oorlog lijken in deze tijd dichterbij te komen. We zien hoe dat is voor de mensen die de oorlog ondervinden. De doden en de achterblijvers.
Wij willen vandaag, als we twee minuten stil zijn, niet alleen denken aan de zes, die in de oorlog in Visvliet omkwamen, maar ook aan degenen die overleefden en achterbleven en zolang niets over hun geliefden wisten.
Verdriet dat blijft.
Er zullen nu witte rozen gelegd worden en ik noem nog een keer hun namen:
- Jette Israëls
- Salomon Israëls
- Mozes Israëls
- Rebecca Israëls-Cozijn
- Hielke van der Wal
- Pieter Radema
We zullen daarna in stilte naar de begraafplaats lopen om daar een krans en eventueel bloemen te leggen.
De kinderen legden witte rozen bij de stolpesteine.
Vervolgens liepen we in stilte naar de begraafplaats, terwijl de kerkklok luidde. Aangekomen bij de begraafplaats, speelde ‘Ons Ideaal’ muziek. We verzamelden ons rondom het monument. Aly gaf het woord aan Tineke Gutman:
Ook dit jaar staan we weer bij het bevrijdingsmonument hier in Visvliet. Het monument is op 5 mei 1995 hier geplaatst; 50 jaar na de bevrijding.
Het is een algemeen gedenkteken en het benadrukt de nooit eindigende inspanningen die nodig zijn voor het behoud van vrede, vrijheid en democratie.
Met de bevrijding is het kwaad helaas niet voorgoed bestreden.
Twee weken geleden, op 20 april, is Roel Nijhof, op 81-jarige leeftijd, overleden. Geboren ten tijde van de oorlog.
Hij heeft dit monument ontworpen als een herinnerings- en bezinningsmonument. Voor gisteren, nu en voor de toekomst.
Op het bordje staat het volgende:
Vanuit het oosten komend, zie je een steen
wit, groot dreigend
Het is het kwaad opkomend uit goede grond.
Klein en kwetsbaar daaronder mensen
ze babbelen
doen hun ding
Wij zijn het.
Achter de steen, verscholen, een mens
onherkenbaar
anoniem, eenzaam, die zich verzet
Het kwaad probeert tegen te houden.
Het late licht uit het westen
licht hem even op om daarna
weer snel te laten verdwijnen
In de duisternis. Vergeten.
In zijn lichaam staat gebrand:
“Wint het kwaad?”
Een oproep aan ons allen.
Tot zover over ons monument. Laten we dankbaar zijn dat we hier in alle vrijheid mogen staan.
Vervolgens gaf Aly het woord aan Albertha. Zij had een bijdrage over haar mamme Grietje Faber:
Mijn moeder heette Grietje Faber en woonde vanaf haar geboorte buiten Visvliet. Tegenover Torringa’s reed (nu familie Jelmer de Boer). Ze was de jongste van vijf kinderen. Het gezin bestond uit mijn grootvader, de kinderen en de huishoudster.
Toen de oorlog uitbrak, was mijn moeder 9 jaar. Het was die dag prachtig lenteweer. Mijn grootvader moest naar Munnekezijl want ze wilden de omgeving daar onder water zetten als verdediging tegen de Duitsers. Later op die dag kwamen er allemaal Duitse troepen over de Friesestraatweg.
Mijn moeder ging naar de lagere school in Visvliet. Ze kregen van tijd tot tijd allemaal een sinaasappel en vitaminetabletten op school. Ook moesten ze Duits leren en dat vond mijn moeder wel interessant want als je leergierig bent vind je dat mooi. De kinderen snapten toen nog niet dat dat de taal van de vijand was.
Op den duur, toen de oorlog langer duurde had ze het wel in de gaten dat het een onrustige, gevaarlijke tijd was.
Tot zijn onderduik heeft mijn grootvader nog het illegale verzetsblad Trouw rondgebracht. Dat moest in het donker gebeuren. De kinderen wisten er wel van, al was het ze nooit verteld, maar instinctief wisten ze dat ze er niet over mochten praten. Twee broers van haar moesten onderduiken want die moesten anders aan het werk voor de Arbeitseinzatz in Duitsland en dat wilden ze uiteraard niet. De eerste tijd sliepen in een droge sloot in de open lucht maar op den duur was dat niet meer vertrouwd. Dan waren ze overdag thuis of aan het werk.
Mijn oudste oom werkte bij de boer en op een dag, toen hij in het land aan het werk was, zag hij de beruchte Pier Nobach. Hij maakte zich snel uit de voeten en toen heeft Pier Nobach nog geprobeerd om op hem te schieten maar gelukkig zonder gevolgen. Later zaten mijn ooms ondergedoken en ze zijn gelukkig nooit gepakt. Mijn grootvader werd naar Haren gestuurd om putjes te graven maar op den duur had hij daar genoeg van en is ook hij ondergedoken.
Wat betreft het eten hebben ze nooit honger hoeven lijden. Ze hadden een grote groentetuin, een varken die, clandestien, werd geslacht en dan was het belangrijk dat de Landwacht je niet betrapte want als dat wel gebeurde werd het in beslag genomen. Dat is ook gebeurd bij de familie Pel, dat waren hun buren. Ook werd er brood gebakken, boter gekarnd.
De Joden die in Visvliet woonden heeft mijn moeder ook gekend. Jette Israëls wilde graag dat mijn moeder bij hen kwam werken. Waarschijnlijk omdat mijn moeder er vroeger ietwat Joods uitzag qua uiterlijk. Ze vertelde wel altijd dat haar grootmoeder Joods bloed had. Ze is er uiteindelijk niet gaan werken want toen ze van school kwam, waren alle Joden al weg uit Visvliet. Voor die tijd werd er wel eens iets gekocht op het gebied van het naaien en handwerken.
Ze vond het heel vreemd dat alle Joden zomaar vertrokken waren en na de oorlog werd ze gewaar wat er werkelijk is gebeurd.
Brandstof was ook heel schaars. Maar toch werd er toch een manier gevonden om het huis te verwarmen. Er werden takken gezocht, bomen omgezaagd etc.
Doordat ze aan de Friesestraatweg woonden, kwamen er vaak Duitsers aan de deur en ze vroegen dan om water. Dan moest iemand van het gezin er eerst iets van drinken want ze waren bang dat ze vergiftigd zouden worden.
Ook was er eens een jonge, Duitse soldaat die zag dat er een harmonium in huis stond. Hij ging toen orgel spelen en keek heel verdrietig. Bij het weggaan gaf hij mijn moeder een aai over de bol. Hij dacht toen zeer waarschijnlijk aan zijn eigen gezin in Duitsland en waarschijnlijk vond hij het ook niet fijn dat hij bij de oorlog betrokken werd.
De bevrijding was op een zondag. Het was heel bijzonder dat er ’s middags geen kerkdienst werd gehouden. Later werd er een dankdienst gehouden in de Hervormde Kerk en ook werd er een feest gehouden in de loods van Oosterhof in Grijpskerk. Daar is ze toen ook nog heen geweest.
Langzamerhand werd alles weer gewoon behalve dat er nog veel op de bon was. Het waren vreemde, angstige tijden, vooral voor de volwassenen want de kinderen beseften wel dat het soms gevaarlijk was maar begrepen nog lang niet alles van wat er gebeurde.
Na vele jaren heeft ze samen met mijn vader nog jaren in het huis gewoond waar de fam. Israëls heeft gewoond. Ter nagedachtenis hadden ze het huis Sjalom genoemd. Toen ze er niet meer konden wonen, werd het gekocht en beheerd door de Stichting Oudheidkamer Visvliet en is het Visvlieter Archief er in gevestigd. Zo worden deze en andere verhalen, ook over de Tweede Wereldoorlog, bewaard voor ons als Visvlieters en ons nageslacht. Het is en blijft belangrijk:
Opdat wij niet vergeten!!
Na de toespraak van Albertha gaf Aly het woord aan Jan Gutman jr. Hij las een gedicht voor, geschreven door zijn vader Jan Gutman. Het gedicht gaat over zijn oma, dus de moeder van Jan sr. Het gedicht heet: “Ze floten in Rotterdam”.
Haar vader had bij hoog en bij laag beweerd:
“Bommen kunnen fluiten”.
Dat maakte ze voor mijn moeder kinderlijk onschuldig.
Jaloers was ze op bommen, want zij kon het nog niet, fluiten.
Vanuit de kelder was het goed te horen, het fluiten.
Daarna de daverende klappen en het geraas,
korter dan een symfonie, veertien minuten lang.
Toen was de dood uitgefloten.
Haar stad was weg.
Puin lag als sneeuwduinen tegen de stenen kadavers aan.
Ze zag mensen tussen de smeulende resten als bevroren liggen.
“Kijk vader, is dat de buurman niet?”
Hij wendde met trillende handen haar gezicht af.
“Kom je mee, we moeten snel weg”.
Verbannen naar de polder, lag mijn moeder onbevangen
in het warme gras naar de lucht te staren.
Het was in de polder zo anders.
Je kon door de stilte van alles horen;
de vogels, het gras en de wind.
In de verte het fluiten van een locomotief.
Die kon het ook; fluiten, net als de bommen.
Nu is ze bijna negentig jaar
en vertel ik haar verhalen over ons leven, iedere keer weer.
En iedere keer vergeet ze ze.
Zodat de verbazing verbazingwekkend echt is.
“Dat meen je niet”, zegt ze dan en we beginnen van voren af aan.
Maar niet als het over de oorlog gaat;
die blijft altijd beangstigend helder bij haar.
De rust van het vergeten wordt dan niet gegund.
Ze vertelt vermoeid haar verhaal
over het fluiten van de bommen
en dat ze liever niet had willen weten
waar die trein naar toe is gegaan.
Daarna werd de krans gelegd door Mirthe en Renske en werd de taptoe gespeeld door korps “Ons Ideaal”.
Na de twee minuten stilte werd het Wilhelmus gespeeld.
“Ons ideaal” speelde nog enkele koralen en toen was eenieder vrij om huiswaarts te keren.
Het was een mooie herdenking in ons dorp Visvliet.
Tekst; Tineke Gutman
Foto’s: Theun de Wit.