Waarom lopen we met lichtjes op 11 november. Daar zijn meerdere theorieën over.
Een van de meest bekende theorieën is dat Bishop Martinus zichzelf niet waardig genoeg vond en zich verstopte. Ze zochten hem met lichtjes. Dat symboliseert het lampion lopen.
Sint-Maarten is van oorsprong een katholieke feestdag. Op de elfde dag van de elfde maand wordt de heilige Martinus herdacht. Martinus is in het jaar 316 geboren in Hongarije, als kind van Romeinse ouders.
Het verhaal, zoals veel kinderen dat op basisscholen te horen kregen, gaat dat Martinus in het Franse Amiens een bedelaar ontmoette. Hij gaf de helft van zijn mantel aan de verkleumde man. Hij redde zo diens leven. Een verzoek van jezus aan ons: voor ‘Ik was naakt en gij hebt Mij gekleed.’ (Mattheüs 25:36).
Waarom vieren we Sint-Maarten op 11 november? Martinus van Tours werd ongeveertachtig jaar, hartstikke oud voor die tijd. Op 11 november werd hij begraven.
Ook is eer een theorie van volkskundigen: Dan zijn de lichtjes afkomstig van het Allerzielenfeest. Dit feest valt op 2 november en is door een Franse Benedictijner monnik ingevoerd om een einde te maken aan de talloze dodenvieringen op kerkhoven. Sindsdien is 2 november de vaste herdenkingsdag voor de overledenen van het afgelopen jaar. Op Allerheiligendag 1 november, wordt dit feest voorbereid door het branden van kaarsen op kerkhoven.
Het belangrijkste is dat we Sint Maarten zonder problemen kunnen vieren, ook nu in coronatijd. Neem je ruimte, dan moet het lukken.
Bij ons in dorp was mijn moeder Antje de Wit een groot liefhebber van Sint Maarten. Ze heeft er een boekje over geschreven: Omtrent Sint Maarten.
Met diverse verhalen. Als je de verhalen leest kun je ze altijd beleven bij ons in het dorp. Zo ook het onderstaand verhaal geschreven door Antje de Wit Nieuwehuis, te vinden in het boekje Omtrent Sint Maarten.
De Trein.
“Zal je een shawl omdoen? ’t koud” zegt moeder als Thea met haar vriendin Corrie weggaat, elk met een lampion en een tas. ’t Is elf november, dus Sint Martinus-lopen. Huis-aan-huis zingen ze hun Sint Maartens-liedje. Het duurt dan ook niet zo lang of hun tassen beginnen al aardig vol te raken. Maar ze krijgen ‘t er niet warmer op. “Zullen we naar huis gaan? Zegt Thea, “Ik heb zulke koude handen”. Dat vindt Corrie maar niks. “Eerst de tas vol en dan gaan we naar huis”, zegt ze. “ ’k Heb ook koude voeten”, Dus gaan ze toch maar naar huis. “Jij ook altijd met je gezeur. Als we weer warm zijn gaan we weer verder” zegt Corrie als ze naar huis lopen.
Bij moeder thuis leggen ze hun voeten op de verwarming en warmen hun handen om een warme kop thee. Moeder staat terwijl pannenkoeken te bakken. Elk kind dat aan de deur komt krijgt van moeder een pannenkoek. Daar zijn alle kinderen dol op, dus loopt er niet een voorbij. “Ben je al bij de moeder van Thea geweest? Daar krijg je een hete pannenkoek”. Dat praatje gaat van mond tot mond. En moeder blijft maar pannenkoeken bakken. Als Thea en Corrie weer warm zijn en hun tassen hebben geleegd gaan ze weer op stap.
“Hier”, zegt moeder “iedereen nog een warme pannenkoek, en niet te laat thuis komen”.
Dat beloven ze. Even later roept moeder aan de deur: “Hé, suffie je vergeet je lampion”. Thea rent hard terug. Hoe kon ze nou zo dom zijn. “We nemen de fiets mee, dan gaan we wat vlugger”, zegt ze.
Ze moeten de Stationsweg nog doen. Als ze daarmee klaar zijn, zien ze in de verte het spoorwegstation.
Daar moeten ze ook nog even naar toe. De stationschef geeft vast wel iets, als ze daar komen met hun mooie lampions en ook nog een liedje zingen. En inderdaad. De stationschef vindt dat de meisjes mooie lampions hebben. Ook vindt hij dat ze mooi kunnen zingen.
“Jullie zouden wel voor de televisie kunnen optreden”, zegt hij voor de grap. Hij tast diep in de buidel en geeft de meisjes wat geld. Inmiddels stopt er net een trein langs het perron. Dus daar zingen de meisjes ook nog hun Sint Martinus-liedje voor mensen die uitstappen. Af en toe krijgen ze een geldstuk in de hand gedrukt.
“Kom, we gaan in de trein ook nog wat zingen”, zegt Corrie en geeft haar vriendin een duwtje in de rug.. Direct daarna gaan de deuren dicht en zoeft de trein weg. Beide meisjes kijken elkaar aan. Wat nu? Thea bonst op de deur en schreeuwt: “Ik wil eruit! Ik wil naar huis”.
Corrie probeert haar tot bedaren te brengen. “Weet je wat we doen? Bij het eerst volgende station stappen we uit. Dan gaan we in dat dorp Sint Martinus-lopen en nemen de eerste trein terug naar huis”.
Daar kan Thea het wel mee eens zijn. Ze zoeken een plaatsje in de coupé. Terwijl Thea gaat zitten loopt Corrie al zingend met haar lampion door de trein. De mensen vinden dat zo leuk dat ze iets aan haar geven. Onderwijl komt ook Thea er bij. Bij de eerst volgende stopplaats stappen de meisjes uit en vragen aan de stationschef hoe laat de volgende trein terug gaat. Terwijl de stationschef daarop antwoord ziet hij ineens die twee lampions. “Wat gaan jullie doen?” Vraagt hij. “ ’t Is toch elf november”, antwoord Corrie. We gaan Sint Martinus-lopen. We zingen ook wel iets voor u”.
Nadat de stationschef ook wat geld heeft gegeven, gaan ze op pad.
Maar thuis beginnen ze ongerust te worden. “Waar zouden de meisjes toch zijn, het begint al laat te worden. Ze zullen toch geen ongeluk hebben gehad”. Naar mate het later wordt stijgt de ongerustheid. De ouders van Thea nellen met de ouders van Corrie, maar niemand weet waar ze zijn. De vaders gaan het dorp maar eens in, maar zien geen kinderen met lampions meer, dus ook geen Thea en Corrie. Ze besluiten even te wachten voor ze de politie inschakelen. Maar Thea en Corrie zijn zich van niets bewust en zitten alweer in de trein op weg naar huis. O, wat hebben ze veel gekregen. Daar komt de conducteur.
“Mag ik jullie kaartjes zien, dames?”
Kaartjes….. Ze schrikken er van. Kaartjes? Ze hebben helemaal geen kaartjes. “Te dames, kom op met je kaartje”, zegt hij een beetje bozig. Thea durft niets te zeggen en laat Corrie het woord doen, want er zit niets anders op dan alles eerlijk te vertellen.
En Corrie verteld van het Sint Martinus-lopen, dat ze in de trein stapten om daar te zingen tot de trein wegging. Maar de deur ging dicht, ze reden naar het volgende station en gingen daar in het dorp Sint Martinus-lopen om de eerste trein weer terug te nemen. De Conducteur trekt een bedenkelijk gezicht. “Weten jullie ouders hiervan? “
de meisjes schudden het hoofd. Daar hebben ze nou helemaal niet aan gedacht. “Ik denk dat ze thuis wel ongerust zullen zijn” zegt de conducteur. “Laat die kaartjes maar zitten. Maar denk erom, direct uit de trein naar huis en nooit weer zoiets doen”.
De trein nadert het station. De meisjes gaan vast naar de deur en als de trein stopt drukken ze op de knop om de deur te openen. Ze stappen uit en rennen naar de fietsenstalling, springen op de fiets en spurten naar huis. Als ze thuis komen zit vader net te telefoneren met de politie. “Nee laat maar agent. Ze komen net thuis”, horen ze hem zeggen. “Meisjes waar zijn jullie geweest”, vraagt moeder, “We waren zo ongerust dat vader de politie al belde om jullie te gaan zoeken”.
De meisjes vertelden hetzelfde verhaal als tegen de treinconducteur. Maar nu schud moeder haar hoofd.
“Hoe konden jullie dat nou doen? Maar kom, we zijn allang blij dat jullie weer thuis zijn. Laten we er niet meer over praten”
Thea en Corrie gaan nu even hun “Buit” bekijken. Ze hebben heel wat gekregen. Veel meer dan andere jaren, maar toch willen ze geen van beiden nog een keer op deze manier Sint Martinus-lopen.